Zwarte patiënten met acute myeloïde leukemie (AML) worden gemiddeld ruim 5 jaar jonger gediagnosticeerd dan witte patiënten en hebben een aanzienlijk slechtere overleving, onafhankelijk van hun cytogenetische risicoprofiel. Dit blijkt uit een Amerikaanse analyse van 34 jaar aan klinische gegevens.
Eerdere analyses toonden raciale verschillen in AML-overleving. Deze werden toegeschreven aan verschillen in prevalentie en oncogene factoren, maar het beperkte aantal zwarte patiënten met gedocumenteerde genomische profielen beperkt de betrouwbaarheid. Het huidige onderzoek gebruikt gegevens van ECOG-ACRIN over de cytogenetische kenmerken en de uitkomsten van volwassen AML-patiënten die in de afgelopen 3 decennia intensieve chemotherapie ontvingen.
De analyse laat zien dat zwarte patiënten bij diagnose gemiddeld jonger waren (47,9 versus 53,5 jaar) en dat zij ondanks een vergelijkbare complete remissie en 30-dagenmortaliteit een lagere totale en ziektevrije overleving hadden (HR 1,21 respectievelijk 1,31). Deze verschillen waren onafhankelijk van hun cytogenetische risicostratificatie op ELN-2017.
In een subgroep van patiënten van wie moleculaire data beschikbaar waren, werden geen significante raciale verschillen gevonden in de prevalentie van mutaties in FLT3-ITD, CEBPA, TP53 of NPM1. Opvallend was echter dat NPM1-mutaties bij zwarte patiënten gepaard gingen met een slechtere overleving dan bij witte patiënten (8,9 versus 19,1 maanden). Daarnaast ontvingen zwarte patiënten minder vaak een allogene stamceltransplantatie als consolidatiebehandeling (37,1 versus 48,5%).
De auteurs benadrukken het belang van het meenemen van raciale verschillen bij het optimaliseren van de behandeling van AML, bijvoorbeeld bij NPM1-mutaties. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op biomarkers voor MRD, op tegelijkertijd optredende mutaties bij en het transcriptoom van leukemische stamcellen, en op het wegnemen van barrières voor allogene stamceltransplantatie, zoals donordiversiteit en sociale factoren.
Bron: