Bij patiënten met IgA-nefropathie met een hoog risico op progressie resulteerde behandeling met telitacicept in een substantiële en significante afname van proteïnurie vergeleken met een placebo, met een gunstig veiligheidsprofiel. “Dit is een van de krachtigste effecten tot nu toe in fase II/III-studies naar opkomende therapieën voor IgA-nefropathie”, aldus Jicheng Lv (Peking University First Hospital).1
In fase II-onderzoek bleek telitacicept, een nieuw fusie-eiwit dat zowel B-lymfocytenstimulerend eiwit (BLyS) als A proliferation-inducing ligand (APRIL) aanpakt en neutraliseert, werkzaam te zijn bij patiënten met IgA-nefropathie (IgAN). Jicheng en collega’s voerden een fase III-studie uit, die uit 2 delen bestond (A en B). Hierin includeerden ze 318 volwassen patiënten met biopsiebewezen IgAN met een hoog risico op progressie (eiwit-creatinineratio in urine (UPCR) ≥ 0,8 g/g of proteïnurie ≥ 1,0 g/dag) ondanks stabiele, geoptimaliseerde RAS-remmertherapie. In studiedeel A werden de deelnemers gerandomiseerd naar wekelijks 240 mg telitacicept subcutaan (n = 159) of een placebo (n = 159) gedurende 39 weken.
De geometric mean ratio (GMR) van UPCR na 39 weken ten opzichte van baseline was 0,41 in de telitacicept-groep en 0,91 in de placebogroep (p < 0,0001). De proteïnurie nam af met 55,0% met telitacicept versus placebo (p < 0,0001). De GFR-daling was juist kleiner in de telitacicept- dan in de placebogroep (GMR ± SE: 0,99 ± 0,01 versus 0,92 ± 0,01). Bovendien daalde het aantal CD19+ B-cellen en de IgG-, IgA- en IgM-waarden met telitacicept, terwijl ze onveranderd bleven met een placebo. De meest voorkomende bijwerkingen van telitacicept waren bovensteluchtweginfecties (16,4%) en injectieplaatsreacties (16,4%). De incidentie van ernstige bijwerkingen was lager in de telitacicept-groep dan in de placebogroep (2,5% versus 8,2%).
“Studiedeel B evalueert de effecten van de behandeling van week 40-104 en loopt nog steeds. De follow-up wordt naar verwachting in 2026 afgerond”, vertelde Jicheng.
Bron: