Het bepalen van van IgG-antilichamen tegen Coxiella burnetii heeft geen voorspellende waarde voor sterfte, complicaties of therapiefalen bij patiënten met chronische Q-koorts. Dit blijkt uit een studie die gezamenlijk werd uitgevoerd door het Radboudumc, Jeroen Bosch Ziekenhuis en UMC Utrecht.
Hoewel aanbevolen in de meeste behandelrichtlijnen levert het meten van antilichamen tegen de Q-koortsbacterie wellicht geen goede indicatie voor de ziekteactiviteit. Daarom is met behulp van gegevens uit de Nederlandse Chronische Q-koorts Database de voorspellende waarde van IgG-antilichaammeting onderzocht. In totaal werden 337 patiënten die werden behandeld voor bewezen/vermoedelijke chronische Q-koorts, in de analyse opgenomen. Hiervan waren er 264 ten minste 1 jaar behandeld, de meesten met doxycycline plus hydroxychloroquine. Complicaties traden op bij 190 (56%), sterfte door chronische Q-koorts bij 71 (21%) en therapiefalen bij 142 (42%) patiënten. De onderzoekers concluderen dat het meten van antistoffen tegen de Q-koortsbacterie geen betrouwbare maat is voor sterfte, complicaties of therapiefalen. Er is dan ook behoefte aan alternatieve markers om patiënten te kunnen volgen in het ziekteproces.
Bron: Radboudumc