Op 19 november 2024 promoveerde Katja Drechsel aan de Vrije Universiteit Amsterdam op haar proefschrift ‘(Future) Fertility after treatment for childhood Hodgkin lymphoma’. Als promotor trad op prof. dr. G.J.L. Kaspers; copromotoren waren dr. M.A. Veening en dr. S.L. Broer. Katja Drechsel is momenteel werkzaam als anios gynaecologie/verloskunde in het St. Antonius Ziekenhuis in Utrecht/Nieuwegein en postdoc onderzoeker in het UMC Utrecht, divisie voortplantingsgeneeskunde.
Wat was het doel van je promotieonderzoek?
Mijn onderzoek richtte zich op de invloed van de behandeling van een hodgkinlymfoom (HL) op kinderleeftijd op de vruchtbaarheid; een relevant onderwerp aangezien tegenwoordig meer dan 90% van de kinderen de ziekte overleeft.
We hebben diverse studies uitgevoerd, waarbij we onder andere gekeken hebben naar eicelvoorraad, zaadcelkwaliteit en reproductieve uitkomsten van mannelijke en vrouwelijke HL-survivors* die op kinderleeftijd zijn behandeld voor HL en inmiddels volwassen zijn. Daarnaast hebben we in een internationaal cohort van nieuw gediagnosticeerde kinderen met HL diverse markers van vruchtbaarheid bepaald bij diagnose en gedurende de behandeling en follow-up, om een inschatting te krijgen van de gonadotoxiciteit van het meest recente Europese behandelprotocol (EuroNet-PHL-C2). In dit protocol wordt chemotherapie geïntensiveerd – met onder andere 25% meer cyclofosfamide, een gonadotoxisch chemotherapeutisch middel – om radiotherapie te verminderen, met als doel de kans op ongewenste late effecten, zoals secundaire tumoren, te verminderen. Ook heb ik in mijn promotieonderzoek aandacht besteed aan fertiliteitscounseling en fertiliteitspreservatie, onder andere via vragenlijstonderzoek bij ouders en kinderen na behandeling van HL.
De studieresultaten worden gebruikt bij de ontwikkeling van het opvolgende EuroNet-PHL-C3-protocol en geven handvatten om de (fertiliteits)zorg voor kinderen met HL te verbeteren.
Wat wil jij dat de klinische dokter van jouw onderzoek weet?
De behandeling van HL op kinderleeftijd kan leiden tot verminderde vruchtbaarheid bij zowel mannelijke als vrouwelijke patiënten. Patiënten en hun ouders maken zich vaak zorgen om vruchtbaarheid, met vaak substantiële impact op kwaliteit van leven.
Goede voorlichting en gepersonaliseerde fertiliteitszorg, waaronder tijdige counseling en het overwegen van fertiliteitspreservatie, moeten een standaardonderdeel zijn van de zorg bij diagnose en tijdens follow-up. Voor (post)puberale jongens met HL geldt specifiek dat bij diagnose aangeboden moet worden om zaadcellen in te vriezen, voor meisjes en prepuberale jongens moet fertiliteitspreservatie individueel overwogen worden.
We hopen dat er blijvend meer aandacht komt voor vruchtbaarheid in dagelijkse zorg en wetenschappelijk onderzoek om behandelingen te optimaliseren en late effecten te verminderen.
Wat was het meest frustrerende onderdeel van je onderzoek?
De grootste uitdaging van mijn onderzoek was absoluut alle logistiek die het verzamelen van data vanuit 18 deelnemende centra verspreid over 5 Europese landen – inclusief transport van bloedsamples op droogijs – met zich meebracht. Samen met alle papierwerk dat überhaupt al komt kijken bij wetenschappelijk onderzoek. Tegelijkertijd vind ik dat ook een leuke uitdaging van onderzoek. En de output van de verschillende onderzoeken, de publicaties, het proefschrift dat er nu ligt en het feit dat de resultaten in de praktijk ook bruikbaar zijn, bewijzen dat dit het allemaal waard is!
Welk moment/inzicht bracht een doorbraak?
Tijdens de eerste analyses bleken de uitkomsten van de zaadcelkwaliteit van (post)puberale jongens 2 jaar na HL-behandeling erg tegen te vallen: ruim 70% van de jongens had een lage zaadcelconcentratie en/of -motiliteit. Op basis van eerdere case-reports weten we dat de zaadcelproductie mogelijk tot jaren na afloop van de kankerbehandeling nog kan herstellen. Hierdoor werd het extra relevant om het zaadonderzoek na een langere periode na afloop van behandeling nogmaals te herhalen; wat oorspronkelijk niet opgenomen was in de opzet van de studie. We hebben daarom een aanvraag gedaan voor uitbreiding van ons budget en ethische goedkeuring verkregen. De resultaten van deze extra follow-up zullen ongeveer in 2027 beschikbaar zijn.
Wat is de vervolgvraag die voortkomt uit jouw onderzoek?
De behandeling voor HL evolueert snel. De huidige standaardbehandeling is niet meer te vergelijken met die van tientallen jaren geleden. Onze studie naar de invloed van het huidige EuroNet-PHL-C2-protocol liep door tot 5 jaar na diagnose. We hebben ons nu gericht op de invloed van chemotherapie en bestraling op markers van vruchtbaarheid, maar uiteindelijk gaat het natuurlijk om klinische reproductieve uitkomsten, zoals de mogelijkheid om ouderschap te bereiken. Daarom is het belangrijk om follow-uponderzoek uit te voeren naar de langetermijnuitkomsten van de huidige, alsook toekomstige behandelprotocollen.
Wat neem je zelf mee uit jouw promotieonderzoek? Wat zijn jouw volgende stappen?
Ik heb enorm genoten van de afgelopen jaren als arts-onderzoeker. Zaken die ik meeneem uit mijn promotieonderzoek zijn onder andere vaardigheid in het leiden van diverse projecten en uitvoeren van analyses, diverse publicaties, presentaties op (grote) congressen, inhoudelijke verdieping en nieuwe samenwerkingen en netwerken. Ik werk nu als anios gynaecologie/verloskunde (net als vóór mijn fulltime PhD-traject van 2 jaar) en ben daarnaast als onderzoeker in het UMC Utrecht betrokken bij diverse lopende onderzoeken en nieuwe aanvragen binnen de voortplantingsgeneeskunde. Mijn uiteindelijke doel is gynaecoloog te worden waarbij ik, hopelijk met een combinatie van klinische zorg en wetenschap, op dagelijkse basis zorg kan geven aan patiënten van nu en de toekomst!
*In de praktijk wordt veelal de term ‘survivor(s)’ gebruikt om te refereren naar de groep mensen die kinderkanker hebben overleefd, in plaats van de correcte Nederlandse term ‘overlevende(n)’ die volgens de betreffende groep een negatieve connotatie kan hebben.