Het internationale CLL17-onderzoek toont aan dat kortdurende behandeling met venetoclax plus obinutuzumab of venetoclax plus ibrutinib bij patiënten met niet eerder behandelde chronische lymfatische leukemie (CLL) niet inferieur is aan continue behandeling met ibrutinib. Langdurige behandeling is dus mogelijk niet altijd noodzakelijk.
In dit fase III-onderzoek werden 909 patiënten gerandomiseerd naar venetoclax plus obinutuzumab (VO; n = 303), venetoclax plus ibrutinib (VI; n = 305) of continu ibrutinib (n = 301). Ibrutinib werd continu gegeven totdat intolerantie of ziekteprogressie optrad, terwijl VO bestond uit 6 cycli van venetoclax plus obinutuzumab gevolgd door 6 cycli venetoclax-monotherapie, en VI startte met 3 cycli ibrutinib gevolgd door 12 cycli combinatiebehandeling.
Na een mediane follow-up van 34,2 maanden was de 3-jaars progressievrije overleving (het primaire eindpunt) 81,1% in de VO-arm, 79,4% in de VI-arm en 81,0% in de ibrutinib-arm. De verschillen waren klein en vielen binnen de vooraf bepaalde marge voor non-inferioriteit, wat erop wijst dat kortdurende combinaties even effectief zijn als continue behandeling.
Het percentage patiënten met complete remissie was het hoogst in de VO-arm (51,5%), gevolgd door de VI-arm (46,2%) maar aanzienlijk lager in de ibrutinib-arm (8,3%). Niet-detecteerbare minimale restziekte (uMRD) in perifere bloedmonsters werd het vaakst bereikt met VO (73,3%) en minder met VI (47,2%), terwijl bij ibrutinib geen uMRD werd geregistreerd. De veiligheid was vergelijkbaar in alle groepen, infecties en gastro-intestinale klachten waren de meest voorkomende bijwerkingen. Cardiale bijwerkingen kwamen het vaakst voor in de ibrutinib-arm (34,6%) minder vaak bij VI (23,8%) en VO (13,9%).
Dit onderzoek is het eerste dat continue therapie rechtstreeks vergelijkt met vaste-duurbehandelingen bij CLL. Het laat zien dat kortdurende therapieën de belasting voor patiënten aanzienlijk kunnen verminderen zonder concessies te doen aan de effectiviteit.
Bron: