Ten opzichte van neoadjuvante chemotherapie met dose-dense doxorubicine plus cyclofosfamide (ddAC), gevolgd door paclitaxel, trastuzumab en pertuzumab (THP), leidt neoadjuvant T-DXd gevolgd door dezelfde behandeling tot meer pathologisch complete responsen (pCR). Dit blijkt uit de fase III DESTINY-Breast11-studie.1
De onderzoekers van de DESTINY-Breast11-studie hadden als doel om de huidige neoadjuvante behandeling van vrouwen met vroegstadium HER2+ mammacarcinoom te verbeteren. De huidige standaardbehandelingen leiden bij ongeveer de helft van de patiënten tot een pCR en gaan gepaard met acute en langetermijnbijwerkingen. De studie includeerde nog niet eerder behandelde patiënten met vroegstadium, hoogrisico HER2+ mammacarcinoom (≥ cT3 en N0-3, of cT0-4 en N1-3, of inflammatoir mammacarcinoom). Zij werden gerandomiseerd tussen 3 neoadjuvante behandelingen: T-DXd gevolgd door THP (n = 321), ddAC gevolgd door THP (n = 320) of alleen T-DXd (n = 286). De arm met monotherapie T-DXd werd echter voortijdig gesloten door het monitoringscomité vanwege achterblijvende resultaten.
De studieresultaten toonden een klinisch relevant en statistisch significant verschil in het primaire eindpunt: de mate van pathologisch complete respons. Deze was in de T-DXd-THP-groep 67,3% versus 56,3% in de ddAC-THP-groep (p = 0,003). Zowel bij patiënten met hormoonreceptorpositieve als -negatieve ziekte was er een voordeel, met pCR’s van respectievelijk 61,4 versus 52,3% en 83,1 versus 67,1%. Verder bleek dat T-DXd ook het percentage patiënten zonder (of met minimale) restziekte verhoogde (81,3 vs. 69,1%). Ook was er een verschil in eventvrije overleving na 24 maanden, maar deze data waren eigenlijk nog niet rijp voor analyse (96,9 vs. 93,1%; HR 0,56).
Daarbij was het toxiciteitsprofiel van T-DXd-THP iets gunstiger: graad ≥ 3-bijwerkingen kwamen minder vaak voor (37,5 vs. 55,8%) en er was een relatief vergelijkbare lage frequentie van ILD/pneumonitis (4,4 vs. 5,1%).
Bron: