Behalve huisarts (in praktijk Westenhage in Zwolle) is Marco Blanker ook wetenschappelijk onderzoeker en hoogleraar, bij de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde en Langdurige Zorg van het UMC Groningen. Zijn leeropdracht is duurzame toegankelijkheid van de eerstelijnszorg. Het zijn functies die elkaar versterken, vindt hij. De academie versterkt het veld en omgekeerd.
Blanker vindt het nog steeds een beetje jammer dat zijn afstudeeronderzoek bij de huisartsgeneeskunde – over de invloed van mediaberichten op het aantal PSA-aanvragen – niet is gepubliceerd. Waar hij geen spijt van heeft, is dat hij vervolgens ‘ja’ heeft gezegd tegen een onderzoekplek. “4 jaar aan een bureau zag ik niet zitten”, zegt Blanker. Maar een plek als aioto – arts in opleiding tot huisarts en onderzoeker – dat was een combinatie die hem wel aantrok. En dat werd toen mogelijk. “Daarna ben ik nooit meer niet in onderzoek actief geweest. Ik werd praktijkhouder in Zwolle en kreeg daarnaast in 2006 aan het UMC Groningen een nulaanstelling als onderzoeker. Dat ontwikkelde zich gaandeweg steeds meer tot een echte baan.”
In eerste instantie leidde dit ertoe dat hij alles tegelijk deed. “In die tijd was ik ook erg actief op Twitter en verscheen ik vrij regelmatig op tv in discussieprogramma’s”, vertelt hij. “Maar op een gegeven moment heb ik de knop omgezet. Nu werk ik maandag, woensdag en vrijdagmiddag in de praktijk. Daar is de huisartszorg dan ook mijn prioriteit. Alleen als er ruimte overblijft, doe ik in die tijd ook wel wat UMCG-taken. En de rest van de werkweek is dan echt voor de wetenschap.”
Vanzelfsprekende combinatie
Dat die 2 taken goed te combineren zijn, heeft onder andere te maken met het feit dat de praktijk waarin hij werkt regelmatig participeert in wetenschappelijk onderzoek. “Toen ik met collega Mischa Thiele onze praktijk begon, was onze visie al dat evidence-based werken en opleiden bij ons vak horen”, vertelt hij. “We werkten allebei 4 dagen per week, dus daar was ook ruimte voor. Zeker omdat we samen 2.400 patiënten hadden. Op het drukste moment hadden we ooit 8 onderzoeksprojecten tegelijk lopen. Alle medewerkers vinden dat normaal. Ze zien de resultaten en vinden het leuk, dan is het vanzelfsprekend.”
Maar dat is zeker niet het enige. “Er is heel veel samenwerking tussen de universitaire afdelingen huisartsgeneeskunde. De academische werkplaatsen huisartsgeneeskunde vormen bij uitstek de plek waar veld en academie elkaar vinden. In alle regio’s zit veel innovatiekracht en in de academie zit de kracht om te evalueren en te onderzoeken wat wel en niet werkt. Door dit samen te brengen versterkt het elkaar. Van elkaar leren maakt je allebei efficiënter. Daar zet ik nu heel erg op in.”
Twee petten
Blanker zegt zich niet te kunnen voorstellen hoe zijn leven eruit had gezien met alleen de huisartsgeneeskunde of alleen het onderzoek. “De tempo’s verschillen en de aanpak ook”, zegt hij. “Huisarts zijn is ieder kwartier anders. Onderzoek is trager en gaat meer over de lange termijn. Juist die afwisseling vind ik heel prettig. In onderzoek heb ik twee petten op: die van de wetenschapper en van de huisarts. Die huisartspet maakt dat ik interessant kan zijn voor onderzoekers die zelf geen huisarts zijn. Ik kan de vraag opwerpen of wat zij willen onderzoeken wel interessant is voor de praktijk van de huisarts. En in de praktijk kan ik de kennis van de wetenschap gebruiken.
Het onderwerp van zijn huidige leerstoel is een hot item. “Ook daarin versterken de twee petten elkaar”, aldus Blanker. “Als ik geen huisarts was, zou ik in regio-overleggen veel minder een gesprekspartner zijn. Wel heb ik het gek gevonden dat met mijn benoeming tot hoogleraar ineens deuren open gingen. In de regio wordt nu veel meer gevraagd wat ik van dingen vind. Terwijl mijn ideeën niet anders zijn geworden, en ook niet beter dan die van een ander. Ik vind het dan ook een opdracht aan mezelf om heel goed te blijven luisteren naar de ideeën van anderen.”
Op de kaart
Recentelijk had Blanker een gesprek met een collega over de vraag of het niet de plicht is van huisartspraktijken om het vak op de kaart te houden. Hij vindt dit een collectieve plicht, maar niet alleen gericht op onderzoek. “Daarvoor moeten collega’s in de praktijk elkaar dus ruimte geven om actief te zijn op het gebied van beleid, opleiding of onderzoek”, legt hij uit. “Maar als een collega zich dan bijvoorbeeld op beleid richt, moeten wij als onderzoekers niet verwachten dat diezelfde praktijk ook voor die andere taken beschikbaar is. In het verleden hebben we ook vanuit Groningen onderzoeken gedaan waarbij we van huisartsen te veel werk vroegen. Dat doen we niet meer. Daar moeten we als onderzoekers alert op zijn.”
Veel collega’s zijn wel geïnteresseerd om zich met beleid, onderwijs of onderzoek bezig te houden, maar doen het dan uiteindelijk toch niet, ziet hij. “Het is geen desinteresse, het lukt gewoon niet. Ze hebben last van de werkdruk in de dagelijkse praktijk. Daar iets aan doen, begin met een cursus ‘nee zeggen’. We houden onszelf ook druk. Zelfs in goed lopende praktijken zijn zaken vaak inefficiënt geregeld. De verwerking van herhaalrecepten bijvoorbeeld. Of chronische patiënten met wie het goed gaat toch standaard op controles laten komen. Ook krijgen we heel veel vragen die niet bij ons horen, of op het verkeerde moment gesteld worden. Patiënten die op maandagochtend – de drukste tijd van de week – bellen om te vragen hoelang de wachttijd voor bloedprikken is. Als je dat samen met de patiënten gaat veranderen, kan dat heel veel opleveren. Dan komt er ook ruimte voor opleiding en onderzoek.”
Tussen hoog over en concreet
Ziet hij daarvoor voldoende concrete aanknopingspunten in de Visie eerstelijnszorg 2030? “Het lastige van visies is dat ze vaak hoog over zijn”, zegt Blanker. “De erin genoemde inzet op digitalisering is wel concreet. In potentie kan dat ruimte gaan bieden omdat we daarmee asynchroon kunnen werken. Wel moeten we onderzoek doen naar de meerwaarde ervan. Helaas zijn we niet zo’n verandergerichte beroepsgroep. ‘Mijn patiënten kunnen dat niet’, hoor je wel over digitalisering. Dat kan in een bepaalde wijk zo zijn, maar het is ook een dooddoener.”
Landelijk zijn voldoende geldstromen beschikbaar voor versterking van de toegankelijkheid van de huisartszorg, die nu onder druk staat, stelt hij. “Punt is wel dat het landelijke beleid er erg op steunt dat alles in de regio moet gebeuren”, erkent hij. “Dat betekent dat gemeenten moeten meedenken over de voorzieningen voor huisartszorg. Dat is niet altijd het geval. Als je een woonwijk uitbreidt, moet je nadenken over die voorzieningen. In Den Haag zien we bijvoorbeeld dat commerciële partijen een vastgoedcontract gewoon opzeggen. Daar zou de lokale politiek iets mee moeten doen of de landelijke, bijvoorbeeld door de tarieven voor huisvesting variabel te maken. Voorzieningen als huisartspraktijken en openbare apotheken behoren tot de brede welvaart.”
Het vak aantrekkelijk maken
Hoe interesseer je studenten geneeskunde om te kiezen voor het vak huisartsgeneeskunde? En liever nog: om dan ook praktijkhouder te worden. Aan huisartsen is geen gebrek in Nederland, maar veel jonge huisartsen schrikken ervoor terug om praktijkhouder te worden.
Marco Blanker heeft wel een idee. “Laat ze meelopen in de praktijk”, oppert hij. “Word opleider, laat je mooie vak zien. Je hoeft het roer niet helemaal om te gooien om het beter te krijgen.”