Dysfagie kan voorkomen bij verschillende neuromusculaire stoornissen. De diagnostiek gebeurt vaak met vragenlijsten, Flexibele Endoscopische Evaluatie van het Slikken (FEES) en videofluoroscopie, maar al deze methoden hebben nadelen. Een Duits-Nederlands onderzoeksteam heeft een nieuwe, veelbelovende diagnostische methode ontwikkeld op basis van real-time MRI en kwantitatieve spierechografie.
Het onderzoek omvatte 18 patiënten met inclusion body-myositis (IBM), 13 patiënten met oculofaryngeale spierdystrofie (OPMD) en 22 gematchte controles zonder spierziekte. De onderzoekers beoordeelden de slikfunctie met behulp van real-time MRI (RT-MRI), waarbij ze de deelnemers ananassap lieten doorslikken, dat van nature rijk is aan het contrastmiddel mangaan. Ze gebruikten de cricopharyngeal bar, een afwijking van de cricofaryngeale spier, als morfologische indicator van dysfagie. Ook is gekeken naar de transporttijd van de vloeistof tijdens de verschillende slikfases.
De tweede techniek die de onderzoekers gebruikten was kwantitatieve spierechografie (QMUS), wat informatie opleverde over de mate van vetophoping en fibrosering van spieren.
Uit een analyse van RT-MRI-video’s kwam naar voren dat de orale slikfase significant langer duurde bij beide patiëntgroepen dan bij controles. Hetzelfde gold voor de faryngeale slikfase. Een cricopharyngeal bar werd vastgesteld bij 80% van de patiënten met IBM en 53% van de OPMD-patiënten. Uit de QMUS-analyses bleek dat significant meer vetophoping in de tong aanwezig was bij OPMD-patiënten dan bij mensen met IBM en controles. Een zeer goed onderscheid tussen de 2 spierziekten was mogelijk door een gecombineerde analyse van waarden uit RT-MRI en QMUS (oppervlak onder de ROC-curve 0,95; 95%-BI 0,86-1,00). Een combinatie van FEES en klinische beoordelingen faalde hierin.
Conclusie: een combinatie van RT-MRI en QMUS kan verschillende fenotypes van dysfagie onderscheiden en helpen bij de diagnostiek. De 2 technieken kunnen worden gebruikt als nieuwe biomarkers voor de evaluatie van dysfagie in klinische trials.
Bron: