De toevoeging van het antibioticum rifaximine aan protonpompremmers bij patiënten met functionele dyspepsie leidt tot een extra verlichting van de symptomen en een afname van de infiltratie van eosinofiele granulocyten in het duodenum. Dat is het resultaat van een gerandomiseerde klinische studie die Jiaqi Gao presenteerde tijdens UEG Week 2025 in de laatste sessie met late breaking abstracts.1
Functionele dyspepsie gaat samen met eosinofilie in het duodenum en een verstoring van de darmflora. Waar protonpompremmers (PPI) als eerstelijnsbehandeling weliswaar via onderdrukking van de eosinofiele inflammatie de symptomen kunnen verbeteren, valt de symptoomverlichting toch vaak tegen. Toevoeging van het antibioticum rifaximine zou via beïnvloeding van de darmflora mogelijk effectiever zijn, zo luidde de hypothese van onderzoekers van de afdeling Gastro-enterologie en hepatologie van Peking University Third Hospital.
Gao vergeleek het effect van PPI-monotherapie en PPI in combinatie met rifaximine in een gerandomiseerde gecontroleerde klinische trial in het eigen ziekenhuis. Daarbij zijn 96 patiënten verdeeld over beide behandelstrategieën. Zij zijn 4 weken behandeld en daarna nog 4 weken gevolgd. In het slijmvlies van het duodenum is de infiltratie van eosinofiele granulocyten nagegaan en in het mondslijmvlies is de bacteriesamenstelling geanalyseerd.
Symptoomverlichting
In de intention-to-treat-populatie was de symptoomverlichting met de combinatiebehandeling beter dan alleen met PPI’s. Dat verschil werd na de laatste behandelweek duidelijk. 4 weken na het stoppen van de behandeling was met alleen PPI bij 47,9% van de patiënten sprake van symptoomverlichting. Met rifaximine erbij was dit het geval bij 77,1%. De symptoomrespons lag wat dichter bij elkaar, respectievelijk 68,8 en 85,4%. In de per-protocol-analyse van 86 patiënten was het verschil in symptoomverlichting al in de vierde behandelweek significant.
Mondflora
De combinatiebehandeling zorgde voor een significant verminderde infiltratie van eosinofiele granulocyten in het duodenum. Bovendien toonde het onderzoek een verlaging van de piek van de waterstofsulfideconcentratie aan, wat volgens de onderzoekers wijst op een verminderde aanwezigheid van bacteriën. Bij onderzoek van de mondflora werd een grotere diversiteit aan bacteriespecies aangetroffen, met een relatief grote toename van Enterococcus. Bij PPI-monotherapie was de mondflora juist verrijkt met de pathogene bacterie Catonella.
Biomarker
Ten slotte vond Gao bij de combinatiebehandeling een toename van bacteriën uit de Eubacterium yurii-familie in de mondflora. Deze verandering was geassocieerd met de vermindering van de eosinofiele inflammatie in het duodenum en met een biochemische route die voorkomt dat bacteriën het darmslijmvlies infiltreren. Vanwege dat verband zou Eubacterium yurii kunnen dienen als biomarker voor de behandelrespons.
Bron: