Onderzoekers van het LUMC bespreken in Alzheimer’s & Dementia de ethische dilemma’s rond iatrogene cerebrale amyloïde angiopathie (iCAA). De vraag is hoe en wanneer artsen vermoedens van iCAA met patiënten en risicogroepen moeten delen.
Cerebrale amyloïde angiopathie (CAA) veroorzaakt beroerte en cognitieve achteruitgang. Het zeldzame iatrogrene CAA ontstaat mogelijk door transmissie van amyloïd-β via humaan weefsel van overleden donoren, neurochirurgische instrumenten of bloedtransfusies.
In het artikel worden de ethische argumenten met betrekking tot 3 vragen met betrekking tot openbaarmaking besproken.
- Moeten clinici hun vermoeden van iCAA bekendmaken aan patiënten met CAA en een voorgeschiedenis van relevante blootstelling?
- Moeten clinici de aanvullende testen aanbevelen die nodig zijn voor de diagnose van iCAA?
- Moeten clinici proactief asymptomatische risicopersonen identificeren en informeren die zich niet bewust zijn van hun risico?
De Leidse onderzoekers pleiten ervoor om vermoedens van iCAA expliciet te bespreken met patiënten en daarbij ook de diagnostische onzekerheden niet te verhullen. Dit wordt gezien als onderdeel van de professionele verantwoordelijkheid om patiënten in staat te stellen tot autonome besluitvorming.
Ook wordt aanvullende diagnostiek aanbevolen, niet zozeer vanwege therapeutische consequenties, maar om alternatieve verklaringen uit te sluiten en het diagnostisch proces te ondersteunen. Voor mensen die aantoonbaar aan risicovolle materialen zijn blootgesteld, lijkt actieve informatieverstrekking gerechtvaardigd. Systematische opsporing van asymptomatische risicodragers wordt daarentegen als problematisch beschouwd, zowel praktisch als ethisch.
De discussie rond iCAA kan mogelijk een precedent scheppen voor de omgang met vermoede iatrogene aandoeningen in de toekomst, zoals een iatrogene vorm van de ziekte van Alzheimer. De klinische winst is vaak beperkt, maar de morele verantwoordelijkheid groot.
Bron: