Een grootschalig Europees onderzoek bevestigt dat circulerende tumorcellen (CTC) een betrouwbare en onafhankelijke biomarker zijn voor risicostadiëring bij nieuw gediagnosticeerd multipel myeloom. Het implementeren van de CTC-bepaling in de diagnostiek kan de risicostratificatie verfijnen en bijdragen aan meer gepersonaliseerde behandelbeslissingen.
De behandeling van multipel myeloom (MM) is complex en vraagt om een nauwkeurige risicostratificatie om een behandeling op maat te kunnen bieden. Ondanks vooruitgang in prognostische modellen blijft er behoefte aan betrouwbare biomarkers die de individuele behandelkeuzes beter kunnen sturen.
De gepoolde analyse met gegevens van 2.446 patiënten met nieuw gediagnosticeerd multipel myeloom (NDMM) uit 5 samenwerkende groepen (Tsjechië, Griekenland, Italië, HOVON/Nederland-België, PETHEMA/Spanje) liet zien dat de hoeveelheid CTC sterk correleerde met progressievrije overleving (PFS). Patiënten konden worden ingedeeld in 5 subgroepen op basis van CTC-percentage, variërend van ≤ 0,001% tot ≥ 1%. De mediane PFS liep uiteen van 77 maanden in de groep met het laagste CTC-niveau tot slechts 16 maanden bij patiënten met ≥ 1% CTC.
De analyse gaf ook inzicht in praktische toepassingen van CTC-bepaling in de kliniek. Een afkappunt tussen 0,01 en 0,1% bleek effectief om patiënten te onderscheiden met een laag versus hoog risico op progressie, en dit gold zowel voor klinische trials als voor patiënten in de dagelijkse praktijk, ongeacht hun geschiktheid voor transplantatie. Bovendien identificeerde een grenswaarde van 1% een kleine maar belangrijke groep patiënten (9%) met ultrahoogrisico-MM.
Opmerkelijk was dat patiënten met hoge CTC-niveaus die behandeld werden met anti-CD38-bevattende quadrupletten een vergelijkbare PFS hadden als patiënten met lage CTC-niveaus die een tripletbehandeling kregen. Dit suggereert dat intensievere therapieën mogelijk het prognostische nadeel van hoge CTC’s kunnen compenseren. Daarnaast bleek dat patiënten met standaardrisicocytogenetica maar hoge CTC-niveaus een vergelijkbare PFS hadden als patiënten met hoogrisicocytogenetica maar lage CTC-niveaus.
Bron: