Patiënten die na een cerebrale veneuze trombose last hebben van een dreigende transtentoriële inklemming, moeten zo snel mogelijk decompressiechirurgie ondergaan. De patiënten die op dat moment een antistollingsmiddel gebruiken, dienen daarmee te stoppen. Nieuw onderzoek richt zich op het optimale moment om de antistollingsbehandeling te (her)starten na decompressiechirurgie.
Een internationaal onderzoeksteam gebruikte gegevens uit een internationaal cohort van patiënten met cerebrale veneuze trombose (CVT), die decompressiechirurgie hadden ondergaan. Ze verdeelden de patiënten in een groep die binnen 24 uur na de operatie (opnieuw) was gestart met antistollingsbehandeling en een groep bij wie dit langer dan 24 uur had geduurd. De belangrijkste uitkomstmaat was de gecombineerde frequentie van bloedingen en veneuze trombose. Ook waren de onderzoekers geïnteresseerd in verschillen tussen de beide groepen in invaliditeit en overlijden bij ontslag en na 1 jaar. Ze gebruikten daarvoor gegevens van de gemodificeerde Rankin-schaal.
Van de 90 onderzochte patiënten startte 39% binnen 24 uur na de operatie (opnieuw) met antistollingsbehandeling. Bij 61% duurde dit langer dan 24 uur. In totaal kregen 24 patiënten (26,7%) een bloeding of veneuze trombose, maar dit was bij geen van hen opnieuw een CVT. De onderzoekers vonden geen statistisch significante verschillen tussen de groepen wat betreft de frequentie van bloedingen, veneuze trombose of een combinatie van die aandoeningen. De beide groepen verschilden ook niet significant in het risico op overlijden of invaliditeit (mRS ≥ 2), zowel bij ontslag als 1 jaar later.
De resultaten suggereren dat het niet uitmaakt of patiënten na decompressiechirurgie binnen 24 uur (her)starten met antistollingsbehandeling of pas daana. Wel meldden de onderzoekers een aantal beperkingen van het onderzoek, waaronder de kleine steekproefgrootte. Een groter, bij voorkeur gerandomiseerd onderzoek zal nodig zijn om de resultaten te bevestigen.
Bron: