Dankzij de analyse van real-life registers is het mogelijk om de daadwerkelijke prevalentie van ernstig astma vast te stellen, inclusief de klinische profielen van de patiënten. Op deze manier komt er meer kennis over de feno- en endotypen en wordt het beter mogelijk om de juiste medicatie voor de juiste patiënt te selecteren.
Het Russische register voor ernstig astma (RSAR) is een prospectieve, multicenter, niet-interventionele observationele studie. Alle patiënten met ernstig astma die in de RSAR zijn opgenomen, worden periodiek op de poli gezien.
Kenmerken van astma
In de huidige analyse zijn 2922 patiënten met ernstig astma (leeftijd > 12 jaar, gemiddelde leeftijd 59,8 jaar; 64,1% vrouw) beschreven die conform de GINA-richtlijn uit 2019 zijn behandeld (stap 5 en stap 4 voor ongecontroleerde ziekte). Deze patiënten zijn in de periode 2018-2019 gerekruteerde uit vijftig regio’s in Rusland.
Het astma ontstond meestal in de leeftijd van 31-40 jaar. 21,3% van de patiënten had early-onset astma. De gemiddelde ziekteduur was zo’n 20 jaar. 10,4% van de patiënten rookte ten tijde van de studieperiode. De gemiddelde body mass index (BMI) was 28,9 kg/m2.
Op basis van de resultaten van huidtests en/of specifiek IgE, uitgevoerd bij 736 patiënten, had 67% van de patiënten ernstig allergisch astma. De meest voorkomende comorbide ziekten bij patiënten met ernstig astma waren ischemische hartziekten en allergische rinitis.
FeNO en IgE
De meeste patiënten hadden een afgenomen longfunctie (gemiddelde FEV1 56,7%). Slechts bij enkele patiënten zijn biomarkers geanalyseerd. Het mediane uitgeademde stikstofmonoxide (FeNO)-niveau, vastgesteld bij 62 patiënten, was 32,1 ppb. Een IgE-titer > 100 IE/ml, vastgesteld bij 933 patiënten, was aanwezig bij 66,7%.
Van 1024 patiënten waren gegevens over het eosinofielengetal in het bloed beschikbaar:
- bij 36,4% van de patiënten was het eosinofielengetal < 150 cellen/ml;
- bij 33,4% was het eosinofielengetal 151-299 cellen/ml; en
- bij 30,4% was het eosinofielengetal ≥ 300 cellen/ml.
Behandelingen en exacerbaties
Alle patiënten kregen hoge doses inhalatiecorticosteroïden (ICS). 2312 patiënten kregen ICS/LABA en de overige patiënten ICS in combinatie met tiotropium en/of montelukast of theofylline. 212 patiënten (7,3%) kregen orale corticosteroïden en 155 patiënten (5,3%) kregen een biological.
Slechts 15,9% had (gedeeltelijk) gecontroleerd astma volgens de GINA-criteria. De andere patiënten hadden ongecontroleerd astma met een hoge exacerbatiefrequentie, waarbij 33,8% het voorafgaande jaar ≥ 2 ernstige exacerbaties had gehad.
Bron: