Op 12 juni 2025 verdedigde I. (Irene) de Boer haar proefschrift ‘Unraveling the genetic architecture of migraine: exploring the vascular components’. In het academiegebouw van de Universiteit Leiden waren prof. dr. G.M. Terwindt en prof. dr. A.M.J.M. van den Maagdenberg haar promotoren. De copromotor was dr. I.C. Notting. De Boer is als postdoc verbonden aan het Leiden Headache Center en sinds het begin van het jaar is zij aios Klinische Genetica in het LUMC.
Wat was het doel van je promotieonderzoek?
Mijn promotieonderzoek bestond uit 3 onderwerpen. Het eerste deel gaat over de (epi)genetica van migraine. Zo onderzocht ik onder andere of er epigenetische verschillen zijn tussen patiënten die wel en patiënten die niet reageren op behandeling. Bovendien ging ik op zoek naar een passende hoofdpijnbehandeling voor patiënten met migraine veroorzaakt door een monogenetische oorzaak, zoals CADASIL. In het 2e deel onderzocht ik het ziektemechanisme en mogelijke biomarkers van vasculaire monogenetische migrainesyndromen. Het derde deel van mijn proefschrift richtte zich op het blootleggen van ongelijkheden en intimidatie binnen het hoofdpijnveld, zowel in onderzoek als in de klinische praktijk. Het doel hiervan was om aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de toekomst van dit vakgebied.
Wat wil jij dat de klinische dokter van jouw onderzoek weet?
Allereerst dat een van de monogenetische aandoeningen waar ik onderzoek naar heb gedaan, RVCL-S (Retinale Vasculopathie met Cerebrale Leuko-encefalopathie en Systemische manifestaties), nog te vaak wordt gemist. Het is een erfelijke aandoening waarbij vasculaire retinopathie en focale en globale hersenproblematiek op de voorgrond staan. Het is van groot belang dat RVCL-S in een vroeg stadium wordt herkend. Zie ook onze website voor meer informatie.
Ten 2e dat de nauwe anatomische en functionele relatie tussen het netvlies en de hersenen de noodzaak onderstreept tot intensieve samenwerking tussen neurologen en oogartsen. Op het netvlies kunnen aanwijzingen zichtbaar zijn van neurologische aandoeningen voordat deze zich klinisch manifesteren.
Daarnaast worden wat mij betreft cerebrale hereditaire angiopathieën (CHA) te vaak als één groep besproken, terwijl het hier om verschillende ziektebeelden gaat met elk hun eigen klinische presentatie en zorgbehoefte. Door deze aandoeningen afzonderlijk te benaderen, kunnen we beter inzicht krijgen in de onderliggende pathogene mechanismen van cerebral small vessel diseases.
Wat was het meest frustrerende onderdeel van je onderzoek?
Onderzoek naar zeldzame erfelijke aandoeningen krijgt te weinig aandacht en financiering, ondanks de grote wetenschappelijke waarde. Door het monogenetische karakter en het duidelijke presymptomatische stadium zijn deze aandoeningen ideaal om de pathofysiologie van complexere aandoeningen te bestuderen. Gerichte investering in dit soort onderzoek biedt kansen, niet alleen voor aangedane patiënten, maar ook voor bredere neurologische en vasculaire aandoeningen. Het is frustrerend dat de vooruitgang soms traag loopt, terwijl met meer ondersteuning waarschijnlijk een snellere effectieve impact gemaakt zou kunnen worden. Om meer aandacht te vragen en behandelaars te helpen heb ik tijdens mijn promotie dan ook een bijdrage geschreven voor UpToDate en Genereviews. Deze bronnen ondersteunen artsen bij diagnostiek en behandeling.
Welk moment/inzicht bracht een doorbraak (groot of klein)?
Een van de doorbraken van mijn onderzoek was het aantonen van specifieke methylatieveranderingen die verband houden met de behandelrespons bij migrainepatiënten. Deze epigenetische markers bieden nieuw inzicht in individuele therapierespons en openen de deur naar gepersonaliseerde behandelstrategieën. Dit benadrukt het belang van methylatieonderzoek voor betere en effectievere migrainezorg.
Een ander belangrijk inzicht gedurende mijn promotie is het disfunctioneren van de kleine bloedvaten, met aanwijzingen voor een centrale rol van het endotheel, bij RVCL-S. Dit geeft richting aan toekomstige onderzoeksprojecten.
Wat is de vervolgvraag die voortkomt uit jouw onderzoek?
Mijn onderzoek heeft geleid tot waardevolle inzichten in mogelijke biomarkers voor onder meer RVCL-S. Om een effectieve behandeling te vinden, is het cruciaal eerst het natuurlijke beloop van de ziekte goed te begrijpen en om deze te kunnen voorspellen door middel van biomarkers. In het LUMC zijn wij daarom gestart met de FORT-studie (FOllowing RVCL-S to Treatment). Daarbij onderzoeken we onder andere de biomarkers die ik heb geïdentificeerd, en hebben we als doel het onderliggende ziektemechanisme beter te doorgronden.
Daarnaast is er nog veel werk te doen voor onder andere mijzelf om de (epi)genetische bijdrage aan migraine, specifiek de behandelrespons, te doorgronden.
Wat neem je zelf mee uit jouw promotieonderzoek? Wat zijn jouw volgende stappen?
In januari ben ik gestart met mijn opleiding tot klinisch geneticus in het LUMC. Daarnaast werk ik nu als postdoc bij de afdeling neurologie. Als onderzoeker merkte ik snel de kloof tussen fundamenteel en klinisch onderzoek. Dit vertraagt te vaak de vertaling van belangrijke bevindingen naar de kliniek en vice versa. Ik heb het tot mijn missie gemaakt deze kloof te overbruggen. De komende jaren zal ik een coördinerende rol vervullen als postdoc en blijf ik samenwerken met diverse (inter)nationale partners om meer inzicht te krijgen in migraine en RVCL-S, maar ook om gelijkheid en diversiteit in het onderzoek te bevorderen.
Wat ik vooral meeneem uit mijn promotieonderzoek is dat doorzetten tot resultaat leidt en dat je goed onderzoek altijd in teamverband doet!